Ollie
De lente is ons land binnengeslopen terwijl het toch nog echt winter is. Vanochtend merkte ik dat de sneeuwklokjes een kijkje boven de grond wagen en dat veel bomen en struiken in de knop zitten. Bomen zijn bedekt met een groene waas of zijn versierd met bloesem.
Aan het gedrag van onze huisdieren merk ik ook dat de natuur aan het ontwaken is. Onze katten zitten nieuwsgierig bij de schutting, die begroeid is met klimop, door de kieren van het hout te kijken. Aan de andere kant van de schutting ruiken ze iets lekkers dat voor het menselijke oog / neus niet te traceren is. Een muis? Een vogel? Ik zou het niet weten. Ik loop naar de voorzijde van ons huis. Uit het raam kijk ik uit op twee reusachtige kastanjebomen die op een groen grasveld staan. Opeens denk ik aan Ollie.
Ik sta in de logeerkamer en kijk naar buiten. Het zonnetje schijnt, het gras is net gemaaid en de vogels fluiten. In de schaduw van twee grote brede kastanjebomen zit een kat: Ollie. Hij is een oude bezadigde zwart/witte kater.
Ollie zit rustig om
zich heen te kijken. Opeens ziet hij een vogel. Hij sluipt heel langzaam
naar de boom, waaronder het vogeltje zit. Telkens verzet hij een stapje tot hij,
op 2 pootlengtes, van het vogeltje is aangekomen. Hij kijkt het de vogel liefkozend aan. Ze zijn namelijk het lievelingseten van Ollie.
Ik
loop naar buiten en ga op het bankje zitten. Ollie loopt naar me toe en springt
op de bank. “Waarom doe je dat nou toch?” vraag ik aan de kat. Hij kijkt me
verbaasd aan. “Nou, vertel!” zeg ik, “je krijgt toch thuis voldoende te eten?”
Ollie schudt zijn kopje. “Wat zijn mensen toch rare wezens. Natuurlijk krijg ik
thuis genoeg, maar het allerlekkerste is om zelf een vogeltje te vangen en hem dan op
dit grasveldje op te eten”.
We
zitten samen op het bankje en kijken om ons heen. In de verte lopen
mensen gehaast van hun werk naar de auto. Verderop fietsen mensen naar hun werk of naar de winkel. Ze kijken gefronst naar hun stuur en zijn in gedachte verzonken. Er zijn
weinig mensen, die omhoog kijken en het zonnetje zien schijnen, de bomen zien bloeien
en het vers gemaaide gras ruiken.
Ollie
kijkt me aan. “Wij genieten wel hè”, zegt hij met een knorrende stem. “Ja”,
zeg ik en aai hem nog even over zijn kopje. “Wij wel!”
Dit soort gesprekken voer ik tegenwoordig niet meer. Onze katten zijn nog jong, onbezonnen en ongeduldig. Over een jaar of 10 misschien?