De oeverloper die wilde dobberen
Daar stond hij dan.
Met zijn pootjes in het water, was hij op zoek naar smakelijk hapjes, die zich ergens in het water bevonden. En terwijl hij met zijn snavel in de modder wroette, op zoek naar insecten, schudde hij met zijn gevederde achterwerk.
Hij keek naar zijn babbelende soortgenoten, die boven in de lucht, aan een duikvlucht waren begonnen, ondertussen piepietiewie-liedjes zingend.
Zijn snavel zat inmiddels onder de modder en hij slikte de laatste restjes voedsel door. Hij had geen zin meer om te vliegen en dacht hoe het zou zijn om zwemvliezen te hebben. Dan kon hij altijd op de golven dobberen. Wat moest dat heerlijk rustgevend zijn, en hij keek verlangend naar een eendenkoppel, dat voorbij zwom.
"Ik wilde dat ik net zulke mooie poten had, als die vogels in de lucht", snaterde de witte eend, en vervolgde "dan kon ik tenminste elegant het strand oplopen, zonder om te vallen".
"Oh ja", kwakte de andere eend, "het lijkt me heerlijk om lange einden te kunnen vliegen in plaats van rond te dobberen op zee. Ik word er soms zo zeeziek van".
De oeverloper keek verbaasd naar zijn poten en strekte vervolgens zijn vleugels uit. Hij wierp nog een blik op het eendenkoppel, dat zichtbaar moeite had om vooruit te komen in de sterke stroming. Hij strekte zijn vleugels en voegde zich bij zijn soortgenoten.
Het gras is altijd groener aan de overkant. En in dit geval: de zee lijkt altijd blauwer, als je in de lucht vliegt.
De foto is beschikbaar gesteld door Erna Leeman - van Breukelen
Reacties